Om kwart over 7 zitten we aan het ontbijt in ons hotel in Kanazawa. Na de koffers in de hotellobby gestald te hebben nemen we bus 95 naar een buitenwijk van Kanazawa.
We stappen uit in een doorsnee straat waar niets het bestaan van een academie van beeldende kunsten in de buurt verraadt. Na enig zoeken vinden we eindelijk de academie, het Kanazawa College of Art. Het blijkt gebouwd op een berg en het torent hoog boven ons uit. Via een ingewikkeld stelsel van trappen komen we bij het moderne, enigszins kale gebouw aan. Daar worden we vriendelijk ontvangen en krijgen we, als introductie, een videofilm te zien over de academie waarin oud studenten een belangrijke rol innemen. Ze zijn erg trots op het feit dat een aantal van deze oud studenten, zoals Hitomi Hosono, Sawako Tachinami, Yui Michibata in hun specialisatie internationaal zijn doorgebroken. Hitomi Hosono maakt in vilt prachtige vazen met planten die een weelderige bladvorm hebben. Sawako Tachinami werkt vooral samen in locale netwerken om gezamenlijk met de plaatselijke bevolking kunstwerken te maken ten einde het gemeenschapsgevoel te stimuleren. Yui Michibata maakt van organische katoen draagbare kleding en lingerie. Japanese Painting, Sculpture, Visual and Communication Design, Fashion, Crafts zijn een aantal van de studies die je aan deze universiteit kan kiezen. In het gebouw heerst er veel rust en stilte. We zien lange lege gangen en werkruimtes met enkele studenten. Deze sereniteit is een bewuste keuze van de academie. Aandacht voor de traditionele ambachten gedijt goed in een omgeving waar het moderne jachtige leven heeft plaatsgemaakt voor een wereld van langzame progressie. Het is daarom een bewuste keuze van de academie om het aantal leerlingen laag te houden. Ieder schooljaar starten er 80 leerlingen, die alle ruimte en aandacht krijgen om hun talenten verder te ontwikkelen. Opvallend is de nadruk die wordt gelegd op de ontplooiing van deze individuele talenten, die de studenten later in staat stellen die individualiteit uit anderen te halen. Het gaat uiteindelijk hier ook weer om het collectieve belang.
Na het bezoek aan de universiteit reizen we weer met de bus terug naar het hotel en halen we de koffers op om direct door te reizen met de bus naar het station van Kanazawa, waar we op de hogesnelheidstrein stappen richting Tokyo. De trein brengt ons in 3 uur van Kanazawa naar Tokyo. We stappen rond 16 u in een taxi richting de The University of Tokyo. De universiteit is opgericht in 1877 en is de eerste Universiteit van Japan. Deze universiteit bestaat uit 10 faculteiten en wordt door de overheid gefinancierd. Op de universiteit worden we door een Nederlandse professor ontvangen die via een studiebeurs van de Japanse overheid werkt. Jorg Entzinger is 12 jaar geleden naar Japan gegaan, met een studiebeurs van de Japanse overheid. Hij doet op dit moment onderzoek naar meetinstrumenten en simulaties in de luchtvaart. Zijn onderzoek richt zich met name op de civiele techniek. De onderzoeksresultaten worden ingezet bij de training van piloten en moet zorgen voor betere veiligheid, minder kosten en meer efficiency. Op de universiteit zijn weinig studenten aanwezig, omdat men meer tijd besteedt aan wetenschappelijk onderzoek dan aan onderwijs. Naast de overheidssubsidie wordt ook via projectgelden onderzoek verricht.
Om toegelaten te worden tot de universiteit moet de student een toelatingstoets doen, daarna zijn er geen andere toetsen of examens meer waar je op afgerekend wordt. Er geldt wel 80% aanwezigheid. Wat opvalt is dat de studenten geen vragen durven te stellen, uit schaamtegevoel dat ze mogelijk iets niet begrijpen of uit bescherming richting docent dat hij iets niet goed heeft uitgelegd. Op deze universiteit, die het hoogste staat aangeschreven in Japan, is er een brede bachelor. Na de eerste twee jaar kiezen studenten een richting; een exacte of culturele richting, maar ook dat wordt bepaald aan de hand van je cijfers. Wanneer je een goed cijfer haalt voor wiskunde, ga je naar de exacte richting. Deze universiteit heeft de meeste internationale studenten, maar in verhouding met Nederland is het aantal laag. De universiteit krijgt veel geld voor onderzoek, terwijl er meer aandacht zou moeten komen voor onderwijs. Jorg heeft ons ook zijn beeld gegeven over het Japanse onderwijssysteem. Zo begint het al bij de kindergarten, bij ons bekend als kinderopvang/kleuterschool. De meeste Japanse kinderen gaan vanaf 6 jaar naar de basisschool. Naast dat ze naar school gaan, gaan veel kinderen daarna nog naar allerlei clubjes, zoals sport of kalligraferen of traditionele vechtsporten. Deze clubs worden georganiseerd op de scholen. Vanaf de Kindergarten begint de prestatiedruk. Met de beste Kindergarten kun je naar de beste basisschool, als je daar een goed toelatingsexamen voor doet. Hoe hoger je scoort op de toelatingsexamens, hoe hoger je opklimt in het onderwijssysteem; steeds betere scholen vallen jou dan ten deel. De kinderen die minder scoren worden naar beneden ‘afgeroomd’. Je hebt een soort natuurlijke selectie, zo heb je redelijk homogene groepen wat betreft niveau. Blijven zitten bestaat niet, het is gewoon steeds doorstuderen voor de toelatingsexamens van de volgende school. Dat maakt ook dat kinderen massaal naar bijles gaan. We zien kinderen om een uur of zeven het schoolgebouw verlaten. Studeren, studeren, studeren. Kind zijn in Japan is moeilijk. Wat valt daarnaast het meest op aan het verhaal van Jorg?
‘Teach manners before knowledge’.
Het proces is het belangrijkste. Dat wil niet zeggen dat het gaat om het leren van je fouten. Fouten maken is heel heftig in Japan. Het gaat erom dat je een proces doet zoals het bedoeld is, zoals het hoort. Zoals het traditioneel gedaan wordt en zoals iedereen het doet. Leren is herhalen. Dit leidt tot aangepaste mensen.
In Nederland bedoelen we iets anders met ‘het gaat om het proces’. `We reflecteren op wat er gebeurde, inclusief de fouten. Wij denken juist daarvan te kunnen leren.
Het voordeel van de Japanse wijze uit zich sterk in het voorbeeld van het ‘samen opruimen’. Dat is een traditie, iedereen doet het, het is overal schoon, want zo hoort het. Dit leidt tot een eenheidsgevoel, zoals wij dat in Nederland niet kennen. Wij voelen ons soms best gefrustreerd om het gebrek aan fatsoen en gemeenschapszin bij leerlingen. Tegelijkertijd willen we graag dat ze origineel en creatief blijven. Hoe vinden we de gulden middenweg? Een interessante vraag om nog eens verder te onderzoeken…